Wt/zea/daar

From Wikimedia Incubator
< Wt‎ | zea
Wt > zea > daar

Etymologie[edit | edit source]

Van Middelnederlands daer; ziet vedder bie dae.

Omschrievienge[edit | edit source]

daar

  1. biewoord dae(r) (dao(r))
  2. voegwoord meedat (formeel, schrieftaele, verouwerend)
    • Daar ik, kort na het applaus, het toneel door een achteruitgang verlaten had, heb ik dit niet meer gehoord, noch wat erop volgde. (Simon Vestdijk, De koperen tuin)
  3. tussenwerpsel gezeid bie 't uutdêlen van foenkels
    • "Daar, daar, daar...", brieste hij, brieste hij door... En telkens viel de mokerslag neer op Bertie... daar... daar... daar... viel neer op zijn ogen, op zijn neus, op zijn mond, op zijn voorhoofd, telkens op zijn voorhoofd, waar de slag dof weerklonk, als op metaal. (Louis Couperus, Noodlot)

Uutspraek[edit | edit source]

  • [daːr], in Nederland ok [daːɹ], [daːʀ]
  • [daːʁ] Limburgs-Nederlands

Synoniemen[edit | edit source]

voegwoôrd